dirigenten
dirigenten
AJO en Qui van Woerdekom
door Fred van de Biezen, trompet 1964 - 1973
Toen ik bij je was om nog even na te praten over de reünie in juni, hadden we het over het aller allereerste begin van het AJO. Jij bent toen in de muziek gerold door Magda?
Door Magda, ja... ja... Dat was jaren voordat ik iets met het AJO te maken had. Ik verhuisde naar Amersfoort en kwam in de tweede klas van het Gym op het Corderius Lyceum. Het was van Magda Evertse haar eerste jaar om daar muziekles te geven. Magda was heel enthousiast, zoals je weet. Magda was iemand die haar schoenen uitschopte en met haar zwarte kousjes boven op de vleugel klom om de een of andere Negro Spiritual aan te vuren. Dus wij vonden dat een heel tof wijf. We moesten ook gelijk "Magda" zeggen.
Ik speelde heel bescheiden viool. We hadden een schoolorkestje met blokfluiten, gitaren, trommels en anderhalve viool. Magda zei: "Jongens,... we moeten gewoon zelf mensen activeren om het schoolorkest groot te maken... jij speelt gitaar, ga jij maar aan eersteklassers gitaarles geven, jij speelt viool en gaat maar vioolles geven, en na een jaar, dan moet je eens kijken dan groeit ons schoolorkest.
Dat was het begin. Met dat lesgeven aan eersteklassers was ik volgens mij de allereerste in ons land die groepsles gaf. Op een gegeven moment hadden twaalf eerstejaars zich opgegeven. Die hadden allemaal een viool op zolder en kwamen na schooltijd bij elkaar. Ja,... wist ik veel... dan ging ik die violen stemmen. Als ik bij de laatste was, lag bij de eerste de kam al weer onder de tafel. Zo begon dat dus. Maar omdat ik erfelijk belast was - mijn vader was bij het onderwijs en mijn moeder was bij het onderwijs – vond ik wel een oplossing. Dat met die twaalf dat wordt helemaal niks, dacht ik. Binnen de kortste keren ben ik die twaalf apart les gaan geven. Ik was natuurlijk een leraar van niks. Ik kende maar één lesboek en dat was waar ik zelf vroeger uit gespeeld had.
Dick Radstake heb ik ook nog vioolles gegeven als uitvloeisel daarvan. Later mocht ik er geld voor vragen, vier gulden per maand. Dat was het echte opstapje om les te gaan geven en ik bleef dat ook doen nadat ik jaren later van school ging. In die tijd vroeg Magda mij haar met het schoolorkest te helpen. Ik speelde toen zelf in het Nationaal Jeugd Orkest. Ik ging de partijen betekenen met streken en vingerzettingen en ging groepsrepetities houden met de strijkers. Zo heeft Magda mij de kans gegeven om met die groepsrepetities mijn eerste ervaring in het leiden van een ensemble op te doen. Dick Radstake deed iets vergelijkbaars met de blazers.
Ik zal je nu vertellen hoe het AJO ontstaan is. Kees Hartvelt was dirigent van de Orkest Vereniging Amersfoort (OVA), een amateur symfonieorkest voor ouderen dat al zo'n 80 jaar bestond. In dat orkest zat ook mijnheer Van der Spaa. Zijn kinderen speelden op de muziekschool in een orkestje bij Jan van Vlijmen en hadden het daar niet naar hun zin. Dus moest er maar een apart orkestje komen en daar moest dan Hartvelt maar voor gaan staan want dan was het meteen een leuk jongerenorkestje voor de OVA. Maar omdat Hartvelt al zo oud was, klikte het niet zo met de jeugd. Het AJO ging weg bij de OVA en sloot zich aan bij de Amersfoortse afdeling van “Jeugd en Muziek”. Het bestuur bestond toen alleen uit orkestleden en die hadden een volwassene nodig om hen te coachen. Zo werd mijnheer Van der Spaa hun mentor. Hij was de motor en zijn drie kinderen speelden erin: Anneke, Bram en Han. Anneke en Han zijn in de muziek doorgegaan en Bram is arts geworden. Het AJO moest toen ook op zoek naar een nieuwe dirigent en Dick heeft ze toen op mijn spoor gezet. Ik had natuurlijk helemaal geen directielessen gehad, maar door altijd groepsrepetities te houden was ik daar heel bedreven in geworden. Ik ben toen gevraagd en zo is het dus gekomen.
Je hebt nog nooit gedirigeerd; je doet de partituur open. Wat doe je dan?
Ik had natuurlijk wel orkestervaring want ik speelde in het conservatoriumorkest en in het Nationaal Jeugd Orkest en had in allerlei amateurorkesten gespeeld. Dus die orkestervaring was er wel én ik was geïnteresseerd. Ik lette goed op als dirigenten met de blazers bezig waren en de strijkers niets hoefden te doen. Dat kwam me nu goed van pas. Het eerste jaar kwam ik door zonder directieles en door veel oefenen voor de spiegel. Ik dacht... dit is een vertoning,... ik kan het wel met m'n mond, maar het is verder gewoon niks. Toen ben ik met Louis Stotijn gaan praten. Ik was doodsbang voor hem. Hij was een autoriteit. Hij had het balletorkest opgezet en was daar dirigent. Daarnaast dirigeerde hij het Philipsorkest in Eindhoven en het Zeeuws Orkest. Met het Residentie Orkest werkte hij ook regelmatig, het conservatoriumorkest deed hij ook en hij was Willem van Otterloo opgevolgd als leraar orkestdirectie. Een strenge baas. Dan kun je je wel voorstellen... ga ik even aan hem vragen om directieles... ik schaamde me dood.
Stotijn zei: "Nee... dat is juist heel goed. Vooral... omdat je ook al werkt met amateurs. Dat is juist heel goed." Dus toen heb ik directieles gekregen. Hij leeft trouwens nog, mijn oude meester.
Na een jaar of twee, drie zei hij dat ik maar bij hem moest komen als ik wat wilde weten maar regelmatig les nemen vond hij niet meer nodig. Hij heeft me wel gevraagd of ik samen met hem het gecombineerde conservatoriumorkest van Den Haag en Rotterdam wilde doen. Dat was een heel groot orkest en ik deed de strijkersrepetities en mocht ook een eigen repertoire opbouwen. Dat gecombineerde orkest viel later uit elkaar en daarna vroegen ze me in Rotterdam of ik daar het conservatoriumorkest wilde leiden, maar dat heb ik niet gedaan. Ik vond het veel leuker om het AJO te blijven doen.
Wat is nou het verschil tussen een conservatorium orkest en een amateurorkest als het AJO?
Een conservatoriumorkest is een verplicht nummer. Je moest daarheen. Dus ook mensen die geen zin hadden. Dat vond ik een vervelende basis. Lang niet iedereen deed het met plezier. Verder... in een conservatoriumorkest heb je allemaal van die... laten we zeggen ‘solistische’ types en daar kun je moeilijker een klankeenheid mee bereiken. Bij het AJO kon je de klank veel beter vormen. In Amersfoort overheerste ook meer het groepsgevoel en dat maakt heel veel uit. Later, in de jaren negentig, heb ik op het Conservatorium in Den Haag nog twaalf jaar het Atheneum Kamerorkest gedirigeerd, maar toen was ik veel ervarener en rijper om zo’n semi-professioneel orkest te leiden. Ik zal je een opname van ze laten horen.
We zijn wat afgedwaald. Nog even terug naar de begintijd.
De aanleiding dat ik directieles nam was dus dat ik te kort kwam voor het AJO. Het AJO liep leuk en begon te groeien. Jan van Vlijmen probeerde de muziekschoolleerlingen vast te houden. Op een gegeven moment werd het zelfs verboden - ja echt verboden! - om in het AJO te gaan spelen. Je kunt op je vingers natellen, dat de mensen er door zo’n verbod des te harder heen gingen. Jaren later, toen Van Vlijmen wegging, heeft hij mij ontboden voor een gesprek en zei: "Ik ga nu weg. Zou jij het orkest op de muziekschool willen doen?" Misschien dacht hij het AJO zo wel de muziekschool binnen te loodsen. Ik zei: "Het AJO draait heel goed zo op zichzelf en heeft een eigen bestuur onder Jeugd en Muziek. Ik wil het wel doen op voorwaarde dat ik het orkest van de muziekschool mag beschouwen als opstapje voor het AJO en dat er in het muziekschoolorkest ook spelers van buiten de muziekschool mee mogen spelen, dus uit privé praktijken". Daar ging hij mee akkoord en het groeide zo hard, dat er binnen de kortste keren een tweede orkest bij moest komen. Daarnaast maakten we een blazersgroep. Uiteindelijk waren er twee juniorenorkesten van ieder ongeveer 100 kinderen. Ook het AJO floreerde geweldig en in mijn laatste jaar zijn we met een bezetting van 110 spelers naar Wenen geweest.
Je had nu aanwas.
Juist... want dit bleek een succesformule. In veel plaatsen in Nederland hebben ze geprobeerd om orkesten op te zetten, maar dan was er een orkestje van Jeugd en Muziek plus een orkestje van de Vereniging voor Huismuziek en ook nog een orkestje van de muziekschool. Helemaal versnipperd dus en allemaal dirigenten met eigen ambities.
Door onze structuur konden wij tegen de spelers zeggen... "Jij bent er aan toe om van de derde naar de tweede violen te gaan... en jij gaat naar het volgende orkest...” Allemaal in het belang van de spelers zonder dat je rivaliteit hebt tussen orkesten of dirigenten.
De eerste keer dat ik in het AJO meespeelde in 1963 kreeg ik de trompetpartij van De Mengelberg Suite op mijn lessenaar. Moeilijke muziek.
Ja… de Oekraïka... Dat was niet makkelijk. Ik had in die tijd nog directieles en heb het ook met het conservatoriumorkest gedaan. Stotijn vond het leuke muziek en ook goed om met amateurs te doen. Dus hij vond het heel zinvol dat ik die muziek liet spelen. (Qui fluisterend: "Maar hoe kende ik die muziek? Die had ik zelf in 1957 gespeeld in het Nationaal Jeugd Orkest”.) Karel Mengelberg, die het gecomponeerd had, was in die tijd directeur van de Amersfoortse Muziekschool. Daarna werd Andries Hartsuiker er directeur en riep mij eens bij zich. Ik zat toen nog op het Corderius. Hartsuiker was violist van huis uit; had lange bakkebaarden en zei streng: "Ik heb gehoord dat jij vioolles geeft op het Corderius". "Ja... ja... gewoon... na schooltijd is dat." "Ik ben daar erg op tegen want ik ben voor bescherming van het vak." Hij vond het maar niks, dat een snotneus dat zomaar deed.
Je kwam voor het AJO heel gemakkelijk aan solisten. Bij Nap de Klijn kan ik me iets voorstellen maar hoe kom je aan een wereldberoemde solist als Maurice André (trompet)?
Ik was leerling en assistent van Nap aan het Conservatorium in Den Haag. Dus dat contact was gauw gelegd. Via Nap hebben we ook Paul Godwin gehad.
Waarom we goede solisten konden krijgen hing met een paar dingen samen. Onder andere met de naam die het AJO kreeg. Het AJO kreeg landelijke bekendheid en gold als een heel goed orkest. We waren één van de beste jeugdorkesten. In die tijd had het Haarlems Jeugd Orkest onder leiding van André Kaart ook een goed niveau. Ru Zevenhuizen werkte vooral in het Oosten maar dan had je het eigenlijk wel gehad.
En weet je hoe het ging met z’n stuk? Weet je dat? Ik kreeg de repertoirelijst van Maurice André en hij had alles gespeeld. Werkelijk alles wat er bestond en daarvan ook opnames gemaakt. Ik kijk in die lijst en wauw... Ik moest een stuk hebben waarbij het hele orkest kon meespelen. Waar kwam ik op uit? Op Tomasi. Een modern Frans trompetconcert. Dus de partituur en de muziek besteld en wij aan het studeren. Het was een moeilijk concert. Heel veel foute noten stonden er trouwens in de partijen terwijl het al meerdere keren van die muziek gespeeld was. Anderhalve maand voor het concert dacht ik: toch maar even met Samama kortsluiten. Dus ik bel en zeg: "Nog even over de muziek. We hebben Tomasi in studie genomen en dat wilde ik toch nog maar even doorgeven." Kreeg ik even later een telefoontje terug: "Daar is geen sprake van!” Hij speelt dit jaar maar drie concerten: Haydn, Telemann en Hummel. Tomasi staat weliswaar op z'n repertoire en hij heeft het ook opgenomen, maar hij gaat dit jaar maar met drie stukken op wereldtournee. Dus er was geen sprake van. Ik de pest in. Het trompetconcert van Haydn heeft van die drie de grootste bezetting. We hebben toen als de sodemieter Haydn ingestudeerd en dat met hem gespeeld. Om Tomasi toch te kunnen uitvoeren heeft Dick Radstake het concert ingestudeerd en gespeeld tijdens het AJO tournee in 1972 in België. Daar was jij zelf bij met in het tweede deel vier trompetsourdines voor de verschillende klank kleuren.
Andere solisten hebben we gewoon benaderd zoals Daniël Waijenberg en die reageerde heel enthousiast. Hij bleef na het concert ook bij het feest en kroop daar achter de piano om boogie-woogie te spelen. En Theo Olof praat nog over zijn concert met ons want ik ontmoet hem regelmatig. Hij schreef in die tijd een column in de Telegraaf dus de week na het concert stonden we dus als Keigoed in de Keistad of zoiets in zijn column. Hij was heel positief.
Er zit een filosofie achter m’n solistenkeuze. Bij de OVA lieten ze altijd conservatoriumstudenten solo spelen, die nog carrière moesten maken. Maar ik vond het juist leuk om solisten uit te nodigen die heel hoog gestegen waren, nationaal of internationaal. Musici, die heel veel door te geven hadden om zodoende eenvoudige spelers mee te nemen naar een hoger level. Als je iemand neemt die zijn carrière nog moet beginnen... nou dan moet je blij zijn als het een beetje gelijk gaat, maar dat bijzondere, dat gebeurt dan niet. Met dat soort ervaren musici gebeurt er dikwijls iets heel bijzonders.
Dat concert met Maurice André maakte inderdaad een onvergetelijke indruk op me.
Alle jonge trompettisten uit het hele land waren daar. Ik kom er nog wel eens één tegen... ze zaten toen allemaal op de eerste rij.
Nap de Klijn studeerde met ons toen we nog in het Gymnasium repeteerden. Op een bepaald moment zat iedereen naar Nap te luisteren en vergaten de violisten om in te zetten.
Ja… ja... dat klopt. We hebben heel veel met hem gedaan. De eerste keer was bij het eerste lustrum van het AJO. Toen speelde hij Tartini. Met zijn vijftig jarig jubileum hebben we het vioolconcert van Bruch in allerlei plaatsten in het land gespeeld. De Symfonie Concertante van Mozart met Nap en Paul Godwin (altviool) was ook een belevenis. Net als het Triple-concert van Beethoven met Nap, Gérard van Blerk en Anner Bijlsma. Trouwens met Anner hebben we ook weer veel gedaan: het celloconcert van Dvorak, de Roccoco variaties van Tschaikovski en het dubbelconcert van Brahms. Dat speelde hij overigens samen met de violiste Vera Beths.
Nap kon wel soepel met jeugd omgaan.
Ja, hij was erg enthousiast. Weet je nog, die reünie in het Kontakt der Kontinenten? Lekker voor de lol hebben we wat vioolconcerten van blad doorgespeeld. Daarna heeft Nap een goochel voorstelling gegeven, want goochelen was z’n grote hobby. Aan het muziek maken stelde Nap hoge eisen. Hij wilde dat het allemaal in orde was voordat hij Godwin meenam. Daarom kwam hij eerst een keer alleen. Laat ik nou net deze week op de radio een heel oude opname van Godwin met zijn orkest gehoord hebben.
Paul Godwin was een bijzondere man met een bizarre levensloop. Zijn ouders hadden een logement in Polen in de grensstreek met Silezië. Toen hij tien was heeft een Russische deserteur, die musicus was, hem meegenomen naar Wenen, toen hij ontdekte dat Godwin muzikaal heel begaafd was. Hij gaf hem vioolles en zorgde voor zijn opvoeding. Later vluchtte Godwin naar Berlijn en studeerde aan de Musik Hochschule. Hij betaalde zijn studie met schnabbelen in kroegen. Dat kwam de directeur ter ore en hij werd onmiddellijk van het conservatorium verwijderd. Godwin vond direct een baan en was in 1928 de best betaalde Stehgeiger van Duitsland en had 1500 verschillende LP’s op zijn naam staan. In 1933 vluchtte hij naar Nederland met maar 8 Mark van zijn vermogen op zak en met zijn Stradivarius. Na de tweede wereldoorlog speelde hij aanvankelijk alleen klassiek en heeft zich uiteindelijk door de VARA over laten halen om elke veertien dagen tien minuten live het lichtere genre uit te zenden.
Het laatste wat jij op het conservatorium gedaan hebt. Je gaf daar methodiek?
Ja, maar ik gaf heel veel verschillende lessen. Ik gaf bijvoorbeeld ook vioolles aan leerlingen van de jongtalentklas. Dat is een nieuw fenomeen. Door de teloorgang van de muziekscholen ontstonden die jongtalentklassen op de conservatoria. De kwaliteit van de muziekscholen gleed af naar een bedroevend niveau vooral door te weinig lestijd. Dus de kloof tussen het topje van de muziekschool en het conservatorium werd steeds groter, terwijl het conservatorium ook nog eens probeerde om het eigen niveau omhoog te krikken. Dat gat werd al snel bijna onoverbrugbaar. Privé praktijken en conservatoria sprongen daarin. De conservatoria trokken specialisten aan, die jongeren optimaal konden begeleiden en ze zo snel mogelijk tot een hoog niveau konden stuwen.
Jong, … dan heb je het over?
Tien, elf tot ongeveer zeventien jaar. Het betekent dat ik leerlingen had die toelatingsexamen deden met zeventien op een niveau waarbij je vroeger eindexamen deed. Binnengekomen op hun tiende, elfde hadden ze dan al zes of zeven jaar bij een specialist les gehad en dan moest hun vakstudie nog beginnen.
Het talent moet je dan wel herkennen bij een kind van een jaar of elf.
Ja... dat is ook een gok. Er moet natuurlijk wel iets zijn waardoor je denkt: "Het is de moeite van het proberen waard". En mocht het niet lukken dan is dat geen ramp. Je bent niet je investering van jaren studeren kwijt want mijn statement is: alles wat je leert is mooi meegenomen. Later word je dan een goede amateur. Je hebt er je hele leven plezier van. Je kunt niemand zekerheid geven, maar voor jongeren op de middelbare school is dat allemaal niet zo'n punt. Als je leerlingen pas na de middelbare school gaat beoordelen en die zijn nog niet ver genoeg of hun aanleg is twijfelachtig... kijk... dan wordt het adviseren heel anders, want dat is de leeftijd waarop ze ook tien andere dingen kunnen gaan doen. Dan moet je dus heel voorzichtig zijn in het adviseren over iemands toekomst.
In het oude patroon deed je eerst je middelbare school en daarna ging je je oriënteren op een vakstudie. Deze mensen missen nu in veel gevallen gewoon de boot, want ze kunnen niet concurreren met de leerlingen uit die jongtalentklassen.
Het niveau dat je opbouwt tussen je tiende en twintigste dat haal je nooit meer in.
Nee, inderdaad. Davina van Wely, de beroemde vioolpedagoge, zei dat ook: "Voor je vijftiende moet je alles gespeeld hebben, moet je je technisch helemaal ontplooid hebben". Daarna ga je verder met verdiepen en verfijnen maar je kunt niet van alles nog moeten leren na je vijftiende want dan gaat het moeizamer en trager. Zo zit dat nou eenmaal.
Ook moest ik sommige kinderen tegen hun ouders beschermen, want die moesten natuurlijk normaal kind kunnen zijn. Dat hoorde ook bij mijn taak. Ouders zijn vaak zo overambitieus.
Maar goed... dat is één deel van mijn werk geweest, dat specialisme op heel hoog niveau. Het andere deel was het geven van de vioolmethodiek.
Methodiek is het opleiden tot docent en met daaraan gekoppeld een stagebegeleiding. Toen ik met dat vak begon was het nieuw dat daar een specialist voor kwam. Daarvóór gaven de hoofdvakleraren zelf methodiek. Dat deden ze minimaal en zeiden soms: "Lees dat boekje maar". Zo ging dat. Uiteindelijk vond men dat er een betere docentenopleiding moest komen maar dan ook met een goede opleider. Daar werden toen specialisten voor aangetrokken en zo ben ik gevraagd, eerst in Utrecht en later ook in Den Haag en Rotterdam.
Ik gaf natuurlijk al vioolles op het conservatorium in Den Haag. Er zit aan lesgeven zowel een didactische kant als een analytische. Dat hield in dat ik het vioolspel ook analytisch bekeek en die kennis doorgaf aan de methodiekstudenten. Je moet goed kunnen analyseren om in te kunnen grijpen en aanwijzingen te geven. Je moet ook het hele ontwikkelingstraject kunnen overzien. Je moet weten welk speelrepertoire je geeft, wat eerst en wat later. Het moet een logische opbouw hebben en de student moet begrijpen waarom hij iets moet doen. Hij moet zijn leerlingen kunnen helpen hun problemen op te lossen. De dingen die goed lopen, daar moet je niet aan komen en dat moeten ze ook leren.
Bij de methodiek horen stages. De student geeft onder leiding les. Dat was bij mij als volgt georganiseerd: iedere student had een eigen kamer en gaf twee leerlingen les. Ik was beschikbaar om rond te lopen. Zo kon ik elke week iedereen helpen waar dat nodig was.
Bij de methodiek hoorde ook kennis over de bouw en de ontwikkeling van het instrument, historie dus. Verder hoorden de uitvoeringspraktijk en de ontwikkeling van oude methoden erbij. Die oude methoden ging je niet bestuderen omdat je dan beter les kon geven maar wat daar op schrift gezet was over de manier van spelen is natuurlijk wel bepalend voor hoe je oude muziek speelt. De uitvoeringspraktijk is heel belangrijk niet alleen voor de aankomend docent maar eigenlijk voor elke conservatoriumstudent. Toen ik weg ging is op mijn advies dat vak uit de methodiek gelicht en voor iedereen verplicht gesteld.
Bij mijn vak hoorde ook het leiding geven aan ensembles. Ik deed dat voor alle strijkers, min of meer een halve directie opleiding. Ook nu nog geef ik af en toe directielessen. Samenvattend over je vraag naar mijn werk: dat bestond uit jongtalent lesgeven, vioolmethodiek met alle facetten en dirigeren. Na mijn AJO tijd dirigeerde ik in Den Haag het Atheneum Kamerorkest. Dat is een strijkorkest dat vooral bestaat uit leerlingen van de jongtalentklas plus wat conservatoriumstudenten. Dat ging er heftig aan toe hoor en had een mooi niveau. Het was ook weer een orkest met buitenlandse tournees en zo. Ik had expres gekozen voor strijkorkest want het rendement van wat je investeert is dan veel hoger. Met een beperkte repetitietijd kun je bij een symfonieorkest blazers en strijkers maar halve aandacht geven en bij een strijkorkest kun je in dezelfde tijd tot op het bot gaan.
Je hebt ook nog vijf methodiek DVD's gemaakt.
Ja... trouwens de achtergrondmuziek daarop is allemaal muziek van dat Atheneum Kamerorkest. De KRO heeft met Gerard Westerdaal als klankregisseur veel opnames van het AKO gemaakt en Cd’s uitgebracht. Toen ik met 61 jaar de VUT in ging, vroeg het conservatorium me, als ‘cadeau’, of ik mijn expertise op het gebied van vioolmethodiek wilde vastleggen. Het KC heeft de productie bekostigd en twee fondsen (Menuhin studiefonds en Kersjesfonds) hebben bijgedragen. Het werd een multimediaproject, gemaakt met professionele ondersteuning. Ik heb er vier jaar aan gewerkt en het is uitgemond in een hele serie tweetalige DVD’s, die internationaal gebruikt worden. Het leuke is: eergisteren kwam er een bestelling uit Finland en ook eentje uit Spanje, vandaag kwamen er weer twee bestellingen uit België. Ze worden gebruikt op conservatoria bij de opleiding tot docent en door docenten die al jaren vioolles geven, maar dan meer als opfriscursus. Weet je wat ook leuk is? Het levert ook aardige reisjes op om de DVD’s te presenteren. Twee jaar terug naar Malta en dit jaar drie keer naar Spanje. Uitgebreide informatie vind je op mijn website www.quivanwoerdekom.nl
Wat moet ik je nog vragen?
Over de reünie in juni nog even. Veel mensen hebben naar mij gereageerd met mailtjes. Ik vond het toch wel bijzonder om te horen, dat de AJO periode, zoals jij ook persoonlijk hebt aangegeven, voor velen een grote impact heeft gehad. Ik heb natuurlijk gewoon m'n werk gedaan en het sprak allemaal vanzelf. Maar als je dan te horen krijgt, dat het een overstijgende waarde heeft gehad, besef je pas dat het voor veel mensen kennelijk zo vormend is geweest. Wanneer ik me dat toen allemaal gerealiseerd had, dan was ik misschien te bang geweest om het AJO überhaupt te doen. Ik nam toen helemaal geen tijd om daarover na te denken en ik was er helemaal niet mee bezig om te kijken of ik de orkestleden iets voor het leven mee kon geven. Ik zette me in en jullie zetten je in. We deden het samen en je was gewoon bezig om zo goed mogelijk samen muziek te maken. Laatst zei iemand, die al jaren niet meer speelt, nog tegen me: "De gestructureerde manier van werken in het AJO is voor mij een leidraad geweest in mijn studie en ook nu in mijn werk. Die manier van constateren wat belangrijk is, dat eruit lichten en ervoor zorgen dat het in orde komt en dan weer inpassen in het totaal". Hij zei dat hij die aanpak nog altijd als lichtend voorbeeld gebruikt.
Het bijzondere van het AJO vond ik altijd, dat de enorme leeftijdverschillen gewoon wegvallen bij samen muziek maken. Het is toch onbegrijpelijk, dat een kind van twaalf jaar achteraan bij de tweede violen zit te spelen met vlak achter zich een blazer van bijna dertig. Als ze spelen zijn ze gelijkwaardig. Dat is toch fantastisch.
=====
zondag 16 december 2007
Qui van Woerdekom
met foto-albums van
Anneke van Dijk - van der Spaa
periode 1962 - 1987
Herken je deze muziek? (2.3Mb, mp3)
-componist
-compositie
-wanneer gespeeld?
© AJO-reünisten 2010